De zaak wordt hierdoor gekenmerkt dat [A] , op bijna 80-jarige leeftijd, in augustus 2013 met [appellant] een reguliere pachtovereenkomst heeft gesloten terwijl zij eerder, met [C] , gebruiksovereenkomsten sloot en na advies daartoe, een geliberaliseerde pachtovereenkomst. [A] heeft geen bedrijfsopvolgers. [A] stond bekend als een eigenzinnige vrouw die het belangrijk vond het bedrijf voort te zetten en wel op een goede, nette manier. Zij kon dat niet zelf meer. Zij handelde naar eigen inzicht bij de keuze waarop het bedrijf moest worden voortgezet. [appellant] heeft bijgedragen aan het onderhoud van de percelen, de boerderij en het erf, de afrasteringen en dergelijke. Niet weersproken is dat hij dat netjes, althans naar genoegen van [A] deed. De geestelijke vermogens van [A] zijn in de loop der tijd achteruitgegaan. In 2015 heeft [appellant] de familie bericht dat het hem verstandig leek om haar onder bewind te laten stellen. Dat is toen nog niet gebeurd. In 2016 is [A] opgenomen in een gesloten afdeling van een verzorgingstehuis en is ernstige dementie bij haar gediagnosticeerd. De reguliere pachtovereenkomst met [appellant] was bij de familie niet bekend. Tussenvonnis, bewijsopdracht. Hof Arnhem-Leeuwarden, 11-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10775