De Nederlandse staat heeft op 31 oktober 2017 in hoger beroep gelijk gekregen in een geschil met melkveehouders over fosfaatreductie. Het gerechtshof Den Haag heeft in kort geding uitspraak gedaan in het hoger beroep dat door de Staat was ingesteld tegen 6 vonnissen van de Haagse rechtbank van 4 mei 2017. In die vonnissen had de voorzieningenrechter de Regeling fosfaatreductieplan 2017 voor de eisers in die zaken buiten werking gesteld.

De Regeling fosfaatreductieplan 2017 is op 1 maart 2017 in werking getreden. De Regeling houdt in dat melkveehouders het aantal melkkoeien op hun bedrijf moeten verminderen tot het peil van 2 juli 2015. Slagen de melkveehouders daar niet in, dan moeten zij een heffing betalen. Het uiteindelijke doel van de regeling is er voor te zorgen dat Nederland blijft binnen het geldende nationale mestplafond, zodat de door de Commissie van de EU verleende vrijstelling (‘de derogatie’) van de voor melkveehouders geldende fosfaatnorm behouden blijft. Door de derogatie mogen Nederlandse melkveehouders meer mest op hun land brengen dan boeren in andere EU-landen.

De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de Regeling voor de melkveehouders niet te voorzien was. Omdat zij voor 2 juli 2015 onomkeerbare investeringsverplichtingen waren aangegaan, worden zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter door de Regeling onevenredig zwaar getroffen. De voorzieningenrechter achtte de Regeling daarom onmiskenbaar in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dat het recht op eigendom beschermt. Om die reden heeft de voorzieningenrechter de Regeling voor de melkveehouders buiten werking gesteld.

Het Haagse gerechtshof heeft de vonnissen van de voorzieningenrechter vernietigd. Het hof is van oordeel dat voor melkveehouders te voorzien is geweest dat er na het afschaffen van de melkquota nadere maatregelen zouden moeten worden genomen om te voorkomen dat het nationale mestplafond zou worden overschreden. Naar het oordeel van het hof is dat ook in voldoende mate af te leiden uit uitlatingen die door de staatssecretaris in het parlement zijn gedaan. De melkveehouders mochten er daarom niet op vertrouwen dat hun bedrijven ongeremd zouden kunnen groeien.

Het hof is verder van oordeel dat niet in algemene zin kan worden gezegd dat de Regeling tot onevenredige gevolgen leidt. Voor een antwoord op de vraag of de Regeling in individuele gevallen tot onevenredige gevolgen leidt, is beoordeling nodig van alle omstandigheden van het individuele geval. Het enkele feit dat er onomkeerbare investeringen zijn gedaan, is dus niet voldoende om te concluderen dat er van een onevenredige benadeling door de Regeling sprake is. Er zijn door de individuele melkveehouders onvoldoende gegevens in het geding gebracht waaruit moet worden afgeleid dat zij ieder voor zich onevenredig door de Regeling worden benadeeld.

Het Haagse hof heeft geen uitzondering gemaakt voor biologische boeren, daar zij ook aan de nationale mestproductie bijdragen. De vraag of biologische melkveehouders toch een aparte positie verdienen, is een politieke vraag die niet door de rechter kan worden beantwoord.

 

ECLI:NL:GHDHA:2017:3067; ECLI:NL:GHDHA:2017:3068; ECLI:NL:GHDHA:2017:3069; ECLI:NL:GHDHA:2017:3070; ECLI:NL:GHDHA:2017:3071; ECLI:NL:GHDHA:2017:3072