De minister heeft de aanvraag om de extra betaling voor jonge landbouwers terecht afgewezen. De opgegeven jonge landbouwer is in 2021 geen jonge landbouwer, omdat hij in de vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag langdurige zeggenschap had over een landbouwbedrijf. Volgens het handelsregister is de jonge landbouwer per 1 mei 2015 toegetreden tot de maatschap en vanaf deze datum wordt hij geacht langdurige zeggenschap te hebben (artikel 5, derde lid, van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB). De maatschap heeft niet met bewijs bij de verzamelaanvraag aangetoond dat de jonge landbouwer vanwege een voltijd opleiding pas op een later moment was belast met de dagelijkse bedrijfsvoering (artikel 5, vierde lid, aanhef en onder b, van de Beleidsregel). De maatschap voert aan dat het bij het invullen van de gecombineerde opgave niet mogelijk was om direct schriftelijk bewijsmateriaal mee te zenden, terwijl er bovendien geen melding verscheen dat relevant bewijsmateriaal moest worden meegezonden. Het College oordeelt dat wat de maatschap aanvoert geen aanknopingspunt biedt voor de conclusie dat de gecombineerde opgave over het indienen van het bewijs op dit punt onduidelijk was. Het bewijs van uitgestelde zeggenschap is te laat ingediend en moet om die reden buiten beschouwing worden gelaten bij de beoordeling van de aanvraag. CBB 28-11-2023, ECLI:NL:CBB:2023:653.