Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft het verzoek van [appellant A] en anderen om handhavend op te treden door de afmetingen van het oppervlaktewater van de Machinetocht te Reeuwijk in overeenstemming te brengen met de Legger oppervlaktewateren 2014 van Rijnland, afgewezen. [appellant A] en anderen zijn eigenaar van percelen die zijn gelegen aan de Machinetocht te Reeuwijk. De langgerekte percelen hebben een agrarische bestemming en worden gebruikt voor het weiden van vee. De Machinetocht is primair polderwater en een hoofdwatergang naar het gemaal Tempel. De oevers van de percelen van [appellant A] en anderen kalven af, waardoor de oppervlakte van de landbouwgrond vermindert. Niet in geschil is dat al ongeveer 2750 m² landbouwgrond door afkalving van de oevers deel van de Machinetocht is geworden en een aangrenzend deel door overmatige vernatting niet meer bruikbaar is als landbouwgrond. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat op het college slechts de plicht rust om de minimale bodembreedte van 11,5 meter in stand te houden. Anders dan [appellant A] en anderen ter zitting van de Afdeling hebben betoogd, is uit artikel 6, vierde lid, onder a, van de legger niet af te leiden dat het college verplicht is om ervoor te zorgen dat een vaste bodembreedte van 11,5 meter in stand wordt gehouden. Dat betekent dat het college niet verplicht is om ervoor te zorgen dat de bodembreedte van de Machinetocht niet groter wordt dan de in de legger aangegeven 11,5 meter. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat geen sprake is van een overtreding. ABRS 18-11-2020, ECLI:NL:RVS:2020:2770