Op 6 oktober 2017 is een koopovereenkomst gesloten tussen [eisers] als verkopers en [gedaagde] als koper met betrekking tot de percelen grond. Onbetwist is komen vast te staan dat [gedaagde] hierbij gebruik heeft kunnen maken van zijn voorkeursrecht als pachter. In de koopovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat zij bereid zijn de levering van de gronden middels een akte van vrijwillige kavelruil te laten plaats vinden. Deze levering krachtens akte van kavelruil zal in principe reeds per 17 oktober 2017 plaatsvinden. Partijen zijn ermee bekend dat deze passeerdatum mogelijk kan opschuiven. De levering van de gronden heeft uiteindelijk bij notariële akte kavelruil plaatsgevonden op 22 december 2017. Naar het oordeel van de pachtkamer is dit ook de datum van verkrijging van de gronden door [gedaagde] . Met andere woorden: de levering heeft niet eerder plaatsgevonden dan bij de akte van kavelruil van 22 december 2017, althans na inschrijving van deze akte in de openbare registers van het kadaster (vermoedelijk diezelfde datum of korte tijd later). Daarmee kan niet worden geoordeeld dat de pachter, [gedaagde] , na verkrijging het land heeft vervreemd. Immers, na verkrijging heeft geen vervreemding plaatsgevonden en evenmin is sprake van “anderszins overgaan van het verkregene” als in lid 6 van art. 7:384 BW bedoeld, althans dit is niet gesteld of gebleken. Een en ander klemt temeer, nu de verkoper, [eisers] , ermee hebben ingestemd dat de levering zal gaan plaatsvinden bij akte van kavelruil. [eisers] waren derhalve volledig op de hoogte van de constructie waarbinnen deze koop en verkoop plaatsvonden. Nu niet is voldaan aan het vereiste van artikel 7:384 BW bepaalde – vervreemding na verkrijging – kan niet worden toegekomen aan de vraag of sprake is pachtersvoordeel, zoals [eisers] hebben gesteld. De vordering van [eisers] dient daarom te worden afgewezen. Rechtbank Noord-Holland 17-04-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:2964