Het hof oordeelt dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Alleen in het geval de verpachter langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking heeft gesteld die voor het bedrijf van de pachter van overwegend belang zijn om zijn bedrijf te kunnen exploiteren, heeft de verpachter een aanspraak op fosfaatrechten. De eisen van redelijkheid en billijkheid brengen mee dat onder bepaalde voorwaarden een verplichting tot overdracht bestaat. De rechtvaardiging hiervoor bestaat uit drie samenhangende redenen. Onder de volgende voorwaarden is de pachter verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter:
– tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;
– het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld;
– de fosfaatrechten worden voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte;
– de verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.
Hof Arnhem-Leeuwarden 26-03-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2544