Alhoewel slechts [naam 2] (in persoon) pachter is, is de pacht naar het oordeel van de pachtkamer gelet op de onder 4.11. vermelde omstandigheden in dit geval een aangelegenheid die de maatschap aangaat. Dit brengt naar het oordeel van de pachtkamer mee dat de opzegging van de pachtovereenkomst aan [naam 2] op basis van artikel 1:14 BW op het adres [bezoekadres maatschap] kon plaatsvinden. De pachtkamer is verder van oordeel dat het feit dat de boerderij ten tijde van de opzegging leeg stond, zoals door [naam 2] is gesteld, het voorgaande niet anders maakt. Dit doet aan het woonplaatsbegrip volgens artikel 1:14 BW niet af. Verder heeft [naam 2] ter zitting aangegeven dat de boerderij vanaf eind februari 2017 wordt bewoond door de ouders van [naam 4] , zodat [naam 2] in ieder geval vanaf dat moment in kennis had kunnen worden gesteld van de opzegging. Daarnaast heeft [naam 2] aangevoerd dat hij nog regelmatig, minimaal 2 maal per maand, naar IJlst rijdt om zijn zaken waar te nemen. Dit bevestigt naar het oordeel van de pachtkamer het kantoor houden in IJlst en verder moet hij geacht worden hierdoor tijdig van de opzegging kennis te hebben kunnen nemen. Samenvattend luidt het oordeel dan ook dat de opzegging per exploot van 2 februari 2017 op correcte wijze heeft plaatsgevonden en dat de daaraan verbonden rechtsgevolgen zijn ingetreden. Rechtbank Noord-Nederland, 11-12-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:5039