In totaal 313 melkveehouders stellen dat gedaagde, het bedrijf waaraan zij in de jaren 2010 tot en met 2015 melk leverden (Royal Bel Leerdammer), over deze jaren te weinig voor de door hen geleverde melk heeft betaald. Het beroep van gedaagden op verjaring van een deel van de vordering wordt afgewezen. Volgens eisers zijn partijen overeengekomen dat de melkprijs wordt vastgesteld aan de hand van een referentieprijs en is bij de berekening van die referentieprijs ten onrechte het ledengeld niet meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat op basis van (onder meer) hetgeen in de (voorjaars)vergaderingen aan de orde is geweest en de overige omstandigheden van het geval, eisers in redelijkheid mochten verwachten dat het ledengeld onderdeel was van de referentieprijs. Het had op de weg van gedaagde gelegen om, indien dit niet haar bedoeling was, dit expliciet aan eisers te melden. De vordering kan daarmee in beginsel worden toegewezen. Gedaagde betwist echter de hoogte van de vordering en voert aan dat per eiser een individuele berekening moet worden gemaakt. Gedaagde wordt in de gelegenheid gesteld dergelijke berekeningen te overleggen. Eisers stellen daarnaast dat tussen partijen overeen is gekomen dat niet van de referentieprijs mag worden afgeweken. Indien de rechtbank van oordeel is dat dit wel het geval is, vorderen eisers het positieve verschil tussen de melkprijs die gedaagde in deze procedure over de jaren 2010 tot en met 2013 heeft vastgesteld, en de over die jaren aan eisers uitbetaalde melkprijs. De rechtbank is van oordeel dat tussen partijen is overeengekomen dat, onder meer op grond van macro-economische omstandigheden, mag worden afgeweken van de referentieprijs. Omdat gedaagde zich op het standpunt stelt dat deze positieve afwijking al aan eisers is uitbetaald, wordt zij in de gelegenheid gesteld om dit bij akte te onderbouwen. Rechtbank Rotterdam 07-08-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:6382