Verpachter stelt dat de pachter zijn rechtsvoorganger heeft bewogen tot aangaan van een reguliere overeenkomst terwijl deze geestelijk niet ion orde was. Voor zover deze omstandigheid meeweegt bij de billijkheid in het kader van de gevorderde medepacht, overweegt het hof dat onvoldoende is aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de pachter jegens de rechtsvoorganger van verpachter onoorbaar heeft gehandeld. Aan de vraag of de billijkheid mee zou brengen dat zijn zoon op die grond niet kan worden aangemerkt als medepachter, komt het hof niet toe. Er zijn verder geen tekortkomingen die beëindiging van de pachtovereenkomst rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt het vonnis waarin in conventie de zoon is aangemerkt als medepachter en in conventie en reconventie het meer of anders gevorderde, waaronder de ontbinding van de pachtovereenkomst, is afgewezen. Hof Arnhem-Leeuwarden 18-12-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:11073