Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Het is ter zitting duidelijk geworden dat deze uitkomst van de procedure [eiser] het gevoel zal geven dat de afspraken die hij in 1997 met erflater heeft gemaakt, onderuit gehaald worden. Hij heeft gezegd dat iedereen (ook zijn zussen) het destijds eens was met de bedrijfsovername, en dat hij het niet eerlijk vindt dat erflater met zijn testament “terugkomt” op die afspraken. De rechtbank ziet dat anders. Uit de overwegingen van de rechtbank hiervoor, blijkt dat zij van oordeel is dat erflater een veel hogere verkoopopbrengst had kunnen krijgen, als hij het bedrijf aan een willekeurige derde zou hebben overgedragen. Daarvoor heeft erflater niet gekozen. Uit de mededelingen van alle partijen ter zitting is gebleken dat erflater het fijn vond dat het bedrijf in de familie bleef. Ook heeft hij [eiser] , die graag een eigen agrarisch bedrijf wilde, geholpen zijn droom te verwezenlijken. Uit de bewoordingen van het testament blijkt duidelijk dat erflater zijn drie kinderen gelijk wilde behandelen. Hij vond, zo blijkt ook uit dat testament, dat het voordeel dat [eiser] al in 1997 had gehad (namelijk dat hij het bedrijf kon overnemen tegen een lagere prijs en tegen betere voorwaarden dan wanneer hij, met een lening bij de bank, vanaf nul had moeten beginnen), aan het eind van het leven moest worden “verrekend” met zijn dochters. Om die reden heeft erflater zijn testament op deze manier opgesteld en heeft hij ook zijn dochters nog een bedrag geschonken. Nog afgezien van het feit dat deze uitkomst van de procedure naar het oordeel van de rechtbank juridisch juist is, is de rechtbank van oordeel dat haar beslissing ook in lijn is met de wens van erflater dat zijn kinderen zo veel als mogelijk financieel gelijk behandeld zullen worden. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat het bedrag waarmee [eiser] in 1997 is bevoordeeld, veel lager is dan het bedrag dat zijn zussen uit schenking en erfenis zullen verkrijgen. Rechtbank Den Haag 27-02-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1825