Naar het oordeel van het College heeft appellante niet aangetoond dat de zoon, in weerwil van de registratie in het handelsregister en van wat in de maatschapsakte is bepaald, niet belast was met de dagelijkse bedrijfsvoering binnen de maatschap waartoe hij op 1 mei 2010 is toegetreden. Appellante heeft de berekening van verweerder, zoals weergegeven onder 2.3, niet weersproken. De zoon heeft ter zitting bevestigd dat de werkzaamheden die hij in 2010 verrichtte om samen met een partner een bedrijf op te zetten, geen betaalde werkzaamheden betroffen. Nu de zoon in het jaar 2010 niet meer dan 20 uren, en dus minder dan de vereiste 24 uren per week betaalde werkzaamheden verrichtte, voldoet appellante niet aan de in artikel 5, vierde lid van de Beleidsregel gestelde voorwaarde, zodat hij in het jaar 2016 niet langer kon worden aangemerkt als jonge landbouwer. CBB 09-10-2018, ECLI:NL:CBB:2018:528