Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een verzoek van eiseres om gedeeltelijke intrekking van een natuurvergunning. Eiseres heeft verzocht om intrekking van een natuurvergunning uit 2016 voor een (nog niet gerealiseerde) stal bij een varkenshouderij in Esbeek omdat er geen passende maatregelen worden genomen om de verslechtering van het nabijgelegen Natura 2000-gebied Kempenland West te voorkomen. Het college denkt dat er voldoende andere passende maatregelen (zullen) worden genomen zodat intrekking van de natuurvergunning niet nodig is. De rechtbank vindt dat het college daarover niet genoeg duidelijkheid heeft geboden. Het college heeft niet duidelijk gemaakt binnen welk tijdpad op grond van artikel 1.12b van de Wet natuurbescherming (Wnb) landelijke maatregelen zullen worden uitgevoerd om de verslechtering van Natura 2000-gebied Kempenland West te voorkomen en wanneer verwacht wordt dat deze maatregelen effectief zijn. Het is de rechtbank niet duidelijk wat de uitkoop van zeven piekbelasters in Noord-Brabant oplevert voor het Natura 2000-gebied Kempenland West. De rechtbank heeft op meerdere punten twijfels over de effectiviteit van het provinciale maatregelenpakket. Daarom mag het college het intrekkingsverzoek niet afwijzen met een verwijzing naar beide maatregelenpakketten en moet het college opnieuw en beter gemotiveerd beslissen op het intrekkingsverzoek. Dat is een hard gelag voor vergunninghoudster die al jarenlang bezig is met haar plannen. Daar mag het college evenwel geen rekening mee houden want artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb biedt geen ruimte voor een belangenafweging. Als het college niet inzichtelijk maakt welke andere concrete landelijke of provinciale maatregelen worden genomen om de dreigende achteruitgang van natuurwaarden in Kempenland West te voorkomen, is de gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning van vergunninghoudster de enige passende maatregel. Rechtbank Oost Brabant 24-11-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:5151.