De rechtbank heeft overwogen dat de huidige bedrijfssituatie zonder het houden van vleesvarkens reeds enige tijd bestaat en dat het momenteel feitelijk ook niet meer mogelijk is om vleesvarkens te houden. Daarom is volgens de rechtbank niet gebleken dat de intrekking van de vergunning voor die activiteiten tot financieel nadeel voor [appellant] zou leiden. De rechtbank acht daarom ook niet aannemelijk dat sprake is van zwaarwegende financiële belangen waarmee het college bij de gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning rekening had moeten houden. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft betoogd geen aanleiding voor een ander oordeel. De stallen zijn omgebouwd tot opslagloodsen en er worden al jaren geen vleesvarkens meer in de inrichting gehouden. [appellant] stelt dat de gedeeltelijke intrekking haar beperkt in de keuzes voor toekomstige activiteiten, zo begrijpt de Afdeling haar betoog. [appellant] heeft echter niet duidelijk kunnen maken welke concrete plannen zij heeft die planologisch mogelijk zijn en die door de gedeeltelijke intrekking van de vergunning niet door kunnen gaan. ABRS 12-11-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3814