Uit artikel 4.5 van de Wet natuurbescherming, gelezen in verbinding met artikel 4.2.2 van de provinciale verordening, volgt dat voor herbeplanting op andere grond een ontheffing kan worden verleend indien de herbeplanting aan de in artikel 4.2.2, eerste lid, van die verordening opgenomen vereisten voldoet. Hieronder vallen, gelet op artikel 4.2.2, eerste lid, onder g, van die verordening, ook de in artikel 4.2.1 opgenomen vereisten. Dit betekent, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet dat indien aan laatstgenoemde vereisten wordt voldaan, niet meer aan een toeslag voor boscompensatie kan worden toegekomen. In aanvulling op de in de artikelen 4.2.2, eerste lid, en 4.2.1 genoemde vereisten is in artikel 4.2.2, tweede en derde lid, van de provinciale verordening bepaald dat herbeplanting op andere grond kan bestaan uit een toeslag in oppervlakte en dat Gedeputeerde Staten daartoe nadere regels kunnen stellen. Gedeputeerde Staten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door in de beleidsregels een rekenmodel voor boscompensatie op te nemen. De vraag is dus of de beleidsregels in dit geval tot de toepassing van een toeslag verplichten. Beroep gegrond. ABRS 21-08-2019, ECLI:NL:RVS:2019:2823