Kern van het geschil in dit kort geding was de vraag of de Provincie c.s. uitvoering mogen geven aan hun voorgenomen grondruil met een particulier. Meer in het bijzonder lag in dit kort geding de vraag voor of, gelet op het Didam-arrest, de Provincie c.s. ruimte hadden moeten bieden aan potentiële gegadigden voor de aan de Provincie c.s. toebehorende percelen om mee te dingen naar de verwerving van die percelen middels een openbare selectieprocedure dan wel dat zij konden volstaan met bekendmaking van de voorgenomen grondruil met de particulier onder opgave van de redenen waarom, afgemeten naar objectieve, toetsbare en redelijke criteria, bij voorbaat vast staat dat voor de percelen slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt. In kort geding is geoordeeld dat in deze zaak het laatste het geval was. De vorderingen van eisers zijn afgewezen. Rechtbank Oost-Brabant 08-07-2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:2962.