De zaak gaat over een omgevingsvergunning voor de bouw van een varkensstal. Eiser ervaart veel te veel stankoverlast door de vele veehouderijen om hem heen en iedere vergunning die nog extra wordt verleend, zal leiden tot meer stankoverlast. Volgens eiser is dit in strijd met artikel 8 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat de vergunning niet is verleend in strijd met artikel 3 van de Wgv in combinatie met de Geurverordening Uden. Voor een beroep op artikel 8EVRM zal eiser aannemelijk moet maken dat een minimumniveau van aantasting van het milieu is overschreden. Dit minimumniveau is in ieder geval niet lager dan 19,04 OUe/m3. Zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting bij eiser of andere woningen van derden vanwege het bedrijf (inclusief de vergunde uitbreiding) zijn wel lager dan dit minimumniveau. Daarom komt de rechtbank niet toe aan een toetsing van de Wgv aan artikel 8 van het EVRM. Het recht op een gezonde leefomgeving van de bewoners van de bedrijfswoning bij het bedrijf zelf, strekt niet tot bescherming van de belangen van eiser. Rechtbank Oost-Brabant 15-02-2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:544.