De fosfaatreductie wordt gemonitord door het CBS. Uit de tweede kwartaalrapportage van het CBS blijkt dat per 1 juli jl. de fosfaatreductie van het maatregelpakket voor de melkveehouderij 8,3 miljoen kilogram bedroeg. Hiermee is de doelstelling van het fosfaatreductiepakket (8,2 miljoen kilogram reductie) bereikt. Voor de rest van het jaar geldt uiteraard wel dat de behaalde reductie moet worden vastgehouden. (Kamerstukken II 2016/17, 33037, nr. 221). In deze brief wordt ook ingegaan op de ontwikkelingen in de rechtspraak: “Op 4 mei 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in een eerste ronde van kort gedingen geoordeeld dat de Regeling fosfaatreductieplan 2017 ten aanzien van de eisende melkveehouders buiten toepassing dient te blijven. Ook bedrijven die menen in dezelfde omstandigheden verkeren als de eisende partijen die in het gelijk zijn gesteld, kunnen een beroep doen op deze uitspraak. Voor de gelijke behandeling van gelijke gevallen is de «lichte toets» ontwikkeld. Hierbij beoordeelt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) aan de hand van enkele bewijsstukken en aan de hand van twee criteria of aannemelijk is dat melkveehouders in een gelijke situatie verkeren als de eisers in de eerste ronde kort gedingen. Op basis van bewijsstukken zoals een omgevingsvergunning of een Melding Activiteitenbesluit, een aannemingsovereenkomst en/of facturen die zien op de nieuw- of verbouw van stallen en/of een financieringsovereenkomst die ziet op de verwerving van grond of nieuw- of verbouw van een stal, wordt getoetst of een melkveebedrijf vóór de peildatum van 2 juli 2015 onomkeerbare investeringsverplichtingen is aangegaan voor de uitbreiding. Aan gelijke gevallen is wel een heffing opgelegd, maar daarbij is direct aangegeven dat deze niet wordt geïnd, maar uitstel van betaling wordt verleend in afwachting van de uitspraak in hoger beroep. Reeds geïnde bedragen zijn voorlopig gerestitueerd. Op 9 augustus en 16 augustus jl. heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een tweede ronde van kort gedingen. De rechter heeft daarbij geoordeeld dat de regeling voor eisers die de «lichte toets» van RVO.nl hebben doorstaan of alsnog zullen doorstaan buiten werking moet blijven. De Staat zal ook tegen deze uitspraak hoger beroep aantekenen om redenen die ook de aanleiding hebben gegeven om tegen de uitspraak in de eerste ronde kort gedingen op te komen. Het oordeel van de voorzieningenrechter dat de regeling disproportioneel uitpakt voor melkveehouders die in vergelijkbare omstandigheden verkeren als de melkveehouders die op 4 mei jl. door de Rechtbank Den Haag in het gelijk zijn gesteld, is aanvechtbaar. Ik meen dat de voorzieningenrechter met zijn oordeel teveel getreden is in de ruime beoordelingsvrijheid die de overheid op dit punt heeft. Daarbij komt dat de regeling in mijn optiek voor alle melkveehouders voorzienbaar was, ook voor eisers. Verder ben ik er niet van overtuigd dat in alle aan de voorzieningenrechter voorgelegde gevallen sprake was van onomkeerbare financieringsverplichtingen, die – als gevolg van de regeling – niet zouden kunnen worden nagekomen. Als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 en 16 augustus jl. zal aan melkveehouders die de «lichte toets» van RVO.nl hebben doorstaan geen heffing meer worden opgelegd. Reeds afgegeven beschikkingen zullen worden ingetrokken en reeds geïnde geldsommen zullen (voorlopig) worden terugbetaald in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.

Bedrijven die geen gang naar de rechter hebben gemaakt, maar wel de «lichte toets» hebben doorstaan, zullen gelijk worden behandeld aan de bedrijven die de gang naar de rechter hebben gemaakt. Dat betekent dat deze bedrijven ook niet langer heffingen zullen ontvangen. In de praktijk is het verschil met de situatie voorafgaande aan het vonnis van 9 en 16 augustus 2017, namelijk dat enkel uitstel van betaling werd verleend en nog wel heffingen werden opgelegd, echter niet groot. Bedrijven dienen zich in alle gevallen te realiseren dat de Staat hoger beroep heeft aangetekend bij het gerechtshof tegen de vonnissen die door de rechtbank zijn gewezen. Het gerechtshof kan tot een ander oordeel komen. Als dat gebeurt, kunnen alsnog heffingen worden opgelegd aan bedrijven, ook voor de periode waarin op grond van de uitspraak van de voorzieningenrechter de regeling ten aanzien van de bedrijven, die daarom verzocht hebben, buiten werking is gesteld. Bedrijven die naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter besluiten geen rekening te houden met de regeling, nemen daarmee dus een risico dat voor hun rekening komt.”