Geen inbreuk op artikel 1 van het EP aangenomen. Het bedrijf van appellante is vanaf 2013 fors gegroeid, van circa 197 melkkoeien en jongvee gemiddeld in 2013 naar in totaal 332 melkkoeien en jongvee op de peildatum in 2015. Een deel van de groei was dus al gerealiseerd en voor die aanwas zijn ook rechten verleend. Verweerder heeft gemotiveerd geopperd dat een deel van het huidige bedrijf kan worden afgestoten of verkleind. Daarbij neemt het College in aanmerking dat de waarde van de voor die aanwas toegekende (extra) rechten een (groot) deel van het (mogelijke) verlies kan opvangen. Dat verkleining of afstoot daarom niet wenselijk wordt geacht vanwege de door appellante gewenst toekomstige opvolging door (een van) de zoons, is wellicht begrijpelijk, maar voor de beoordeling of sprake is van een onevenredige last is de situatie van de door de regulering getroffen melkveehouder zelf maatgevend en niet de positie van mogelijke opvolgers in het bedrijf. CBB 09-01-2019, ECLI:NL:CBB:2019:1

Fosfaatrechten; startersregeling exceptieve toets, beoordeling van beroep op artikel 1 van het EP. Voorwaarde van artikel 72, zesde lid, van het Uitvoeringsbesluit hoeft niet buiten toepassing te blijven. Van een willekeurige voorwaarde, of strijd met het gelijkheidsbeginsel, is naar het oordeel van het College geen sprake. Geen inbreuk op artikel 1 van het EP aangenomen. Het College is van oordeel dat in dit geval de financiële gevolgen van de invoer van het fosfaatrechtenstelsel op grond van ondernemersrisico voor appellanten moeten blijven. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tot aankoop van het melkveebedrijf, in april 2015, was daarbij genoegzaam bekend dat in 2014 de melkveeveestapel fors was toegenomen en het, sectorale, fosfaatplafond nagenoeg was bereikt, terwijl de melkveestapel in 2015 verder groeide. Van een professionele ondernemer mag verwacht worden dat deze zich op de hoogte stelt van deze gegevens. Appellanten konden dan ook in redelijkheid niet verwachten dat er geen nadere productiebeperkende en mogelijk kostbare maatregelen zouden worden ingevoerd. Desondanks zijn appellanten zeer grote investeringen aangegaan voor een zeer omvangrijk melkveebedrijf. De hoge lasten en het feit dat aan het bedrijf geen fosfaatrecht is toegekend maken het aannemelijk dat appellanten in een zeer moeilijke situatie zullen komen te verkeren en wellicht enkel de mogelijkheid rest om, delen van, het bedrijf en de bijbehorende grond te verkopen, met mogelijk verlies, maar in deze omstandigheden ziet het College geen aanleiding te oordelen dat van een individuele onevenredige last sprake is. Van overige bijzondere omstandigheden om reden waarvan de situatie van appellanten strijd oplevert met artikel 1 van het EP is het College niet gebleken. CBB 09-01-2019, ECLI:NL:CBB:2019:2

Geen inbreuk op artikel 1 van het EP aangenomen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de door appellant beoogde omvang van het bedrijf om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk was. Verweerder heeft er naar het oordeel van het College in dit geval terecht op gewezen dat appellant een groot risico heeft genomen door fors te willen uitbreiden en, in weerwil van de ook voor appellant geldende voorzienbaarheid van maatregelen om de mestproductie te beperken, vast te houden aan de geplande forse uitbreiding. Daarbij neemt het College in aanmerking dat appellant al een lopend bedrijf had en 12.321 kg fosfaatrecht aan appellant is toegekend op basis van in totaal 414 stuks melkkoeien en jongvee. CBB 09-01-2019, ECLI:NL:CBB:2019:3

Beoordeling van beroep op knelgevallenregeling ingevolge artikel 23, zesde lid, van de Msw en beroep op artikel 1 van het EP. Beroep op de knelgevallenregeling slaagt niet. Het fosfaatrecht van appellante was op de peildatum, 2 juli 2015, niet minimaal vijf procent lager dan daarvoor gebruikelijk. De tekst van artikel 23, zesde lid, dwingt niet tot de conclusie dat verweerder bij de beoordeling rekening moet houden met op de peildatum door ziekte (deels) nog niet gerealiseerde uitbreidingsplannen van appellante. Geen inbreuk op artikel 1 van het EP aangenomen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beëindiging van haar melkveebedrijf het gevolg is van het fosfaatrechtenstelsel. CBB 09-01-2019, ECLI:NL:CBB:2019:4

Anders dan appellante heeft aangevoerd, vormt de generieke korting van 8,3% op zichzelf geen onevenredige last. Het bepaalde in artikel 70a, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit betekent niet dat de korting voor niet grondgebonden bedrijven in het kader van het fosfaatrechtenstelsel buiten toepassing zou moeten blijven ten aanzien van appellante. Al aangenomen het door het appellante gestelde causale verband tussen het fosfaatrechtenstelsel en het door haar geprognosticeerde negatieve resultaat voor de komende jaren, komt het College tot het oordeel dat in dit geval geen sprake is van het bestaan van een individuele disproportionele last. Het gaat blijkbaar om een keuze voor gefaseerde groei. In een dergelijk geval, en nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een ander oordeel, is er geen grond om, in weerwil van de ook voor appellante geldende voorzienbaarheid van maatregelen om de mestproductie te beperken, te concluderen tot een schending van artikel 1 van het EP. CBB 09-01-2019, ECLI:NL:CBB:2019:6

Geen inbreuk op artikel 1 van het EP aangenomen. Vast staat dat appellante op de peildatum 2 juli 2015 niet beschikte over de vereiste NB-vergunning voor het beoogde aantal melkkoeien en jongvee. Het College is van oordeel dat in gevallen als de onderhavige, waarin op de peildatum nog niet over alle voor het rechtsgeldig functioneren van de uitbreiding benodigde vergunningen wordt beschikt en op het verkrijgen van een of meer van die vergunningen is vooruitgelopen met het doen van al dan niet omkeerbare investeringsbeslissingen, in beginsel geen ruimte is om aan te nemen dat sprake is van een schending van artikel 1 van het EP. Dat er in het geval van appellante sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval niettemin anders zou moeten worden geoordeeld, is niet gebleken. CBB 09-01-2019, ECLI:NL:CBB:2019:7

Tenslotte nog een uitspraak waarin het beroep gegrond wordt verklaard: Inbreuk op artikel 1 van het EP aangenomen. Aangenomen wordt dat appellant ten gevolge van het fosfaatrechtenstelsel een zware financiële last ondervindt. Het gaat om een omschakeling van de varkenstak van het bedrijf naar uitbreiding van de melkveetak, mede ingegeven door het overlijden van de echtgenote van appellant. Deze keuze is begrijpelijk. In het kader van artikel 1 van het EP is niet zonder betekenis dat geen voorziening is getroffen voor het omzetten van varkensrechten in fosfaatrechten. Het betrof een in bedrijfseconomische zin beperkte uitbreiding. In het licht van deze omstandigheden mag appellant de voorzienbaarheid van het fosfaatrechtenstelsel niet ten volle worden tegengeworpen. CBB 09-01-2019, ECLI:NL:CBB:2019:5