Prejudiciële vragen over de wijze waarop de overdracht van fosfaatrechten plaatsvindt. Is art. 3:84 BW op de overdracht van die rechten van toepassing of vindt die overdracht plaats volgens een eigen – in de Meststoffenwet geregeld – regime? De vraag rijst in deze zaak omdat degene die als rechthebbende op de fosfaatrechten staat geregistreerd volgens de regeling van de Meststoffenwet, in staat van faillissement is komen te verkeren. Vallen de fosfaatrechten in zijn faillissement, zoals de curator stelt? Of behoren zij in dit geval nog tot het vermogen van vervreemder daarvan? Volgens de A-G vallen de fosfaatrechten in het faillissement. Uit de regeling van art. 25-31 Mw volgt dat de eis van een geldige titel van art. 3:84 lid 1 BW niet geldt voor de overgang van fosfaatrechten van het vermogen van de rechthebbende op de fosfaatrechten naar het vermogen van een ander. Die overgang komt op grond van de art. 27 en 28 Mw tot stand door registratie van de kennisgeving van de overgang door degene die volgens de registratie rechthebbende is, en degene aan wie hij overdraagt. Uit de regeling van art. 25-31 Mw volgt dat de beschikkingsbevoegdheid met betrekking tot productierechten wordt bepaald door de registratie. De vraag of een fosfaatrecht onder voorbehoud worden overgedragen nu de Meststoffenwet dat niet uitsluit moet volgens de A-G ontkennend beantwoord worden. Een overdracht onder voorbehoud van een productierecht kan geen goederenrechtelijke werking hebben. De Meststoffenwet kent wat dat betreft slechts een onvoorwaardelijke overgang. Parket HR 29-06-2022, ECLI:NL:PHR:2022:577