Het College acht de investeringen van appellante navolgbaar, gelet op het vroege tijdstip van investeren, alsmede gelet op de reden van investeren en de beschikking over de benodigde vergunning voor uitbreiding. Anders dan verweerder betoogt, speelt de uitbraak van het BVD-virus (in dit geval) wel degelijk een rol in de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last. Het College komt vervolgens tot het oordeel dat goede redenen bestaan om aan te nemen dat de last van appellante door het fosfaatrechtenstelsel buitensporig is. De feitelijke en financiële omstandigheden zijn naar het oordeel van het College zodanig dat aangenomen moet worden dat de last voor appellante buitensporig is en dat zij daarvoor in enige mate dient te worden gecompenseerd. CBB 08-12-2020, ECLI:NL:CBB:2020:939