Appellante heeft onderbouwd met de CRV Mineraal veesaldokaart van 2 juli 2015 dat zij categorie 100 koeien heeft. Het ligt, nu de I&R-registratie ontbreekt, vervolgens op de weg van verweerder om zijn stelling dat het categorie 120 koeien zouden zijn gemotiveerd te onderbouwen en twijfel de zaaien aan de status van de betreffende koeien. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar het verslag van de hoorzitting in bezwaar, waar appellante heeft aangegeven alle geproduceerde melk aan de kalveren te vervoederen, en het ter zitting overgelegde overzicht. Uit dit overzicht leidt het College niet af dat een groot deel van de koeien en al het jongvee van appellante direct of via de verkoop aan vleesveehouderijen naar de slacht is afgevoerd. Verweerder heeft hiertegenover niet aannemelijk gemaakt dat appellante geen melkveehouderij, maar een vleesveebedrijf exploiteert en dat haar koeien niet onder diercategorie 100 dienen te vallen, maar onder diercategorie 120. Het College oordeelt dat de koeien van appellante thuishoren in diercategorie 100 en appellante hiervoor fosfaatrechten toegekend dient te krijgen. CBB 22-09-2020, ECLI:NL:CBB:2020:642