Grondgebondenheid. Fosfaatruimte. Het bestreden besluit geeft geen enkel inzicht waarom verweerder de oppervlakte van 91 percelen kleiner vaststelt. Voor 14 percelen geeft verweerder in beroep wel een verklaring, namelijk dat appellant de slootgrens in het water legt. Omdat de slootkant in veenweidegebied lastig(er) valt te bepalen door aangroei, afkalving, (verplicht) onderhoud en variatie in het waterpeil, mag verweerder 2% marge hanteren voor de voor de GLB inkomenssteun gebruikte grondoppervlakte. Het ligt in de rede om hier voor de de Msw bij aan te sluiten. Daarmee heeft verweerder (zij het pas in beroep) een afdoende verklaring heeft gegeven voor 10 percelen. Voor de verlaging van de andere 81 percelen is geen (afdoende) motivering gegeven waarom is afgeweken van de opgave van appellante. Appellante heeft een belang bij duidelijkheid over het fosfaatrecht. Dat fosfaatrecht geldt vanaf 1 januari 2018 en inmiddels zijn wij ruim twee jaar verder. Verweerder heeft verschillende kansen om opheldering te geven laten liggen. Het gaat bovendien om de situatie per 15 mei 2015, inmiddels vijf jaar geleden, en het is hoogst twijfelachtig dat overtuigend bewijs over dat grondoppervlak nog valt te leveren. In dit alles ziet het College aanleiding zelf de tot het bedrijf behorende landbouwgrond en daaruit voortvloeiende fosfaatruimte vast te stellen. CBB 26-05-2020, ECLI:NL:CBB:2020:359