Voor de vaststelling van de fosfaatruimte is bepalend de oppervlakte landbouwgrond die op 15 mei 2015 tot het bedrijf behoort. Dit volgt uit de artikelen 21a en 24, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit (vergelijk de uitspraak van het College van 10 september 2019, ECLI:NL:CBB:2019:399). Hierbij zijn de gegevens in de Gecombineerde Opgave 2015 leidend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2019, ECLI:NL:CBB:2019:132), tenzij appellante aannemelijk maakt dat deze gegevens niet juist zijn. Appellante is hierin geslaagd. Het ligt namelijk voor de hand dat appellante met het inzaaien van het muizenperceel als maïsland heeft gewacht tot na de publicatie van de vrijstelling om haar subsidie of betalingsrechten voor dit perceel niet op het spel te zetten. Dat appellante bij het invullen van de Gecombineerde Opgave 2015 op 15 juni 2015 de toestand van het perceel naar dat moment heeft verwoord, acht het College in dit geval eveneens aannemelijk; voor de subsidiëring maakte het na 25 mei 2015 voor appellante geen verschil of zij het muizenperceel als grasland of bouwland opgaf. CBB 31-03-2020, ECLI:NL:CBB:2020:217