Weer eens een positieve uitspraak:

Het beroep van appellant op artikel 23, zesde lid, van de Msw slaagt niet. Het beroep op schending van artikel 1 EP slaagt. Naar het oordeel van het College kan een causaal verband tussen de last en de invoering van het fosfaatrechtenstelsel worden aangenomen en is vast komen te staan dat appellant door het fosfaatrechtenstelsel fors is geraakt. In tegenstelling tot veel melkveehouders die hebben ingezet op groei van de veestapel na afschaffing van het melkquotum op 1 april 2015 en in aanloop daarnaartoe vanaf 2013 investeringen hebben gedaan, terwijl in 2013 al is gewaarschuwd voor productiebeperkende maatregelen, heeft appellant zijn plannen tot omschakeling en uitbreiding van de melkveehouderij nog onder het regiem van het melkquotum willen realiseren, zoals blijkt uit de investeringen in ligboxenstal, grond en melkquotum in 2010 en 2011. Appellant heeft aannemelijk gemaakt dat een langdurig en sluimerend gezondheidsprobleem hem verhinderde de uitbreiding volgens plan in 2012-2013 gerealiseerd te hebben. Gezien het moment van de investeringen, de oorzaak van de achterblijvende uitvoering van de plannen en mede in aanmerking genomen de omvang van de financiële last en de impact op de bedrijfsvoering, is het College van oordeel dat goede redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat de last buitensporig is en dat de belangen van appellant zwaarder moeten wegen dan de belangen die zijn gediend met het fosfaatrechtenstelsel (de bescherming van het milieu en de volksgezondheid en het voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Nitraatrichtlijn). CBB 03-03-2020, ECLI:NL:CBB:2020:123.

En nog een:

In geschil is het antwoord op de vraag of bij toepassing van de knelgevallenregeling (artikel 23, zesde lid, van de Msw) het is toegestaan om voor het aantal melkkoeien een andere peildatum te hanteren dan voor het aantal stuks jongvee. Het College komt tot het oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het beroep wordt gegrond verklaard en het College voorziet zelf in de zaak. CBB 03-03-2020, ECLI:NL:CBB:2020:132