De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in totaal negen uitspraken gedaan over verzoeken van twee natuurorganisaties aan de provincie Overijssel om maatregelen te treffen tegen melk- en rundveehouderijen in de provincie. De natuurorganisaties willen dat de provincie optreedt tegen deze veehouderijen, omdat zij zonder vergunning hun vee in de wei laten grazen en/of mest uitrijden op hun land. De provincie wees in de meeste gevallen de verzoeken van de natuurorganisaties af. De rechtbank Overijssel oordeelde in mei 2022 dat de provincie onvoldoende heeft onderzocht of het “beweiden en bemesten significant negatieve effecten kan hebben op nabijgelegen Natura-2000 gebieden”. De rechtbank droeg de provincie daarom op om binnen zestien weken dit onderzoek alsnog te doen. Tegen de uitspraken van de rechtbank kwamen de provincie en enkele veehouderijen in hoger beroep.

In deze uitspraken sluit de Afdeling bestuursrechtspraak aan bij haar eerdere uitspraken over ‘beweiden en bemesten’ van 12 oktober 2022 en van 21 december 2022.
In zes van de negen zaken komt de Afdeling bestuursrechtspraak tot de conclusie dat de rechtsgevolgen van de besluiten van de provincie uiteindelijk in stand kunnen blijven. Dit betekent dat de provincie voor deze veehouderijen geen handhavingsmaatregelen hoeft te nemen. De provincie had weliswaar met haar besluit niet gekeken naar de feitelijke situatie ten tijde van de referentiedatum, terwijl dat wel moet op grond van de ‘beweiden en bemesten’-uitspraak van 12 oktober 2022. Maar omdat de provincie tijdens deze gerechtelijke procedure alsnog met de benodigde informatie is gekomen, kan toch worden uitgesloten dat het weiden en bemesten door de veehouderijen significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. In deze zaken wordt de Wet natuurbescherming dus niet overtreden. Dit betekent dat voor deze zes veehouderijen een einde is gekomen aan de handhavingsprocedure. ABRS 03-05-2023,  ECLI:NL:RVS:2023:1689, ECLI:NL:RVS:2023:1737, ECLI:NL:RVS:2023:1690, ECLI:NL:RVS:2023:1691, ECLI:NL:RVS:2023:1736 en ECLI:NL:RVS:2023:1741.
In de drie andere zaken moet de provincie nog wel een nieuw besluit nemen, omdat de motivering van die besluiten om uiteenlopende redenen tekortschiet. De provincie krijgt de opdracht om dit binnen twaalf weken te doen. Tegen deze nieuwe besluiten kan vervolgens rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak. ABRS 03-05-2023, ECLI:NL:RVS:2023:1739, ECLI:NL:RVS:2023:1689 en ECLI:NL:RVS:2023:1738 .