Voor toekenning van de aangevraagde uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling en de extra betaling voor jonge landbouwers aan de overnemer, appellante sub 2, moet zijn voldaan aan de in artikel 8 van Verordening 809/2014 gestelde vereisten. Daargelaten het antwoord op de vraag of sprake is van een bedrijfsoverdracht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van Verordening 809/2014, heeft verweerder terecht geen uitbetaling gedaan aan appellante sub 2. Er is namelijk niet voldaan aan artikel 8, derde lid, van Verordening 809/2014, gelezen in samenhang met de artikelen 4.10, eerste lid, en 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling. Ingevolge deze bepalingen had de Melding overdracht in de periode van 1 april tot en met 15 mei van het desbetreffende kalenderjaar moeten plaatsvinden. In het jaar 2016, het relevante kalenderjaar, lag de laatste indieningsdatum op 17 mei, in verband met de toepasselijkheid van de Algemene termijnenwet. De kennisgeving (de Melding overdracht) is echter pas op 28 juni 2016 door verweerder ontvangen. Ook heeft appellante sub 2 (de overnemer) zelf niet verzocht om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling en de extra betaling jonge landbouwers. De stelling dat appellante sub 1 het verzoek om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling en de extra betaling voor jonge landbouwers voor en namens appellante sub 2 heeft gedaan, maakt het voorgaande niet anders, nu zulks niet uit de Gecombineerde opgave 2016 of enig ander stuk valt op te maken. CBB 12-02-2019, ECLI:NL:CBB:2019:63